Recent verschenen kritische artikelen in De Groene Amsterdammer en Trouw over de ontwikkeling van persoonlijke gezondheidsomgevingen ofwel PGO’s. Honderden miljoenen euro’s gemeenschapsgeld zouden worden verspild aan het geschikt maken van de elektronische patiëntendossiers (EPD’s) van ziekenhuizen voor het delen van hun gegevens met de PGO’s. Vanwege beperkte digitale vaardigheden zouden de belangrijkste doelgroepen onder de patiënten onvoldoende gebruik kunnen maken van een PGO. De uitspraken zouden worden gestaafd door tegenvallende resultaten uit de ons omringende landen. Verder zou de arts niet op een PGO zitten te wachten, mede gezien de gevreesde toename van administratieve lasten. Daarnaast wordt gevreesd voor de veiligheid van de patiëntengegevens. Dit terwijl de artsen onderling nog steeds niet digitaal hun gegevens kunnen uitwisselen, terwijl hier wel grote behoefte aan is. Al met al zou dit een blijk zijn van gebrek aan visie bij politiek en ministerie.
Hoewel dit laatste altijd een geliefd standpunt is, wil ik de conclusies van de artikelen van journalistenplatform Investico toch nuanceren en van de gelegenheid gebruik maken een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden van een PGO.
MedMij versus BGZ
Allereerst is het van belang de juiste onderdelen binnen de plannen een naam te geven. Om PGO’s mogelijk te maken werd het nodige geïnvesteerd in de afsprakenset MedMij. Als een ziekenhuis-EPD en een PGO voldoen aan de afsprakenset MedMij, dan garandeert dat, dat het ziekenhuis-EPD medische gegevens kan delen met het PGO. Deze afsprakenset bevat onder andere standaarden over de vorm van de gegevens en de te gebruiken communicatietechniek. Ziekenhuizen die hun EPD’s conformeren volgens MedMij krijgen hiervoor subsidie. Deze subsidie is onderdeel van een groter subsidiepakket (de VIPP-subsidie) gericht op digitale uitwisseling van informatie tussen de patiënt en de zorgprofessional. Een belangrijk onderdeel van de afsprakenset MedMij is dat alle medische gegevens worden geformuleerd volgens de gegevensstandaard ‘Basisgegevensset Zorg’ ofwel de BGZ. Deze standaard werd niet alleen ontwikkeld voor MedMij, maar voor het harmoniseren en delen van medische gegevens in het algemeen. Ofwel, als een EPD in staat is om gegevens te versturen volgens de BGZ, dan maakt het in principe niet uit of die gegevens ontvangen worden door een PGO of door een ander ziekenhuis-EPD of een geschikt HIS (Huisarts Informatie Systeem). Uiteindelijk gaat een aanzienlijk deel van de subsidie naar het uitrollen van deze BGZ. Dat blijkt een moeilijk onderdeel van MedMij, maar wel belangrijk omdat EPD’s die de BGZ-taal ‘spreken’ in feite vrij makkelijk hun gegevens kunnen uitwisselen, ofwel interoperabel zijn. Waarom is dit onderdeel dan zo moeilijk? Dat komt omdat de medische gegevens net weer iets anders opgeslagen zijn in verschillende EPD’s – ook al zijn ze van hetzelfde merk. De EPD-leveranciers moeten de EPD’s dus aanpassen om de databasegegevens te kunnen vertalen naar de BGZ. Hier zit een pijnpunt. Ze vragen voor deze aanpassingen behoorlijke bedragen (de één overigens beduidend meer dan de ander, ik noem geen namen vanwege het agressieve gedrag van sommige softwarehuizen). Vandaar dat deels terecht gebromd wordt over het doorsluizen van subsidiegelden naar de EPD-leveranciers. Alleen is het resultaat wel degelijk een grote stap dichterbij digitale gegevensuitwisseling tussen zorgverleners. En daar zitten we allemaal wél op te wachten.
60 PGO’s voor een handjevol patiënten?
Ongeveer 60 PGO’s hebben zich inmiddels bij MedMij aangemeld voor de impulsfinanciering. Het is moeilijk voor te stellen dat we in ons kikkerlandje zo veel PGO’s nodig zullen hebben. Ook financieel lijkt dit niet reëel. Eén van de ideeën om op termijn de PGO’s te financieren is om een PGO per gebruiker per jaar te subsidiëren met een bepaald bedrag. Als in de eerste jaren maximaal een miljoen Nederlanders gebruik zouden maken van een PGO – en dat zou wel eens optimistisch kunnen zijn – dan worden de taartstukjes met 60 PGO’s wel erg klein. Recent sneuvelde een grotere speler op de PGO-markt. Dat laat zien dat PGO’s vooralsnog een riskante investering zijn. Niet alleen zijn er teveel van, ze leveren voorlopig nog niet veel geld op. De makers van de artikelen in Trouw en De Groene Amsterdammer gaan er in mijn ogen terecht van uit dat er veel minder PGO’s zullen overleven. Waar ik het niet mee eens ben is de stelling dat PGO’s maar door een kleine groep digivaardige mensen gebruikt zullen worden. Dat zal natuurlijk in het begin wel zo zijn maar je kan de PGO’s beter beschouwen als een onderdeel van veel grotere veranderingen in de zorg, analoog aan de globalisering van handel, de ontwikkeling van de webshop en de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie. Substitueer die veranderingen naar de zorg en het wordt voorstelbaar, dat PGO’s een grote rol gaan spelen in de zorg. Zo is het technisch mogelijk dat een foto van een huidafwijking meteen door het juiste algoritme gaat en de afgeleide diagnose zo nodig bij de juiste dokter terecht komt. Het is maar de vraag of dat de eigen huisarts of de dermatoloog van het naburige ziekenhuis is of een nationaal opererende zorgaanbieder. Of dit met behulp van een PGO gaat gebeuren, hangt af van de wens van de gebruiker ofwel patiënt en van de commerciële kracht van een PGO. Dat de gebruiker soms wat moet leren, blijkt wel uit het hilarische filmpje van Frans Bromet, die 20 jaar geleden mensen op straat interviewde over de noodzaak van een mobiele telefoon. Als we naar mobiele telefonie kijken of bijvoorbeeld telebankieren dan blijkt de belangrijkste drijfveer achter de ontwikkeling én acceptatie van een goed idee het commerciële belang en de investeringskracht van de betrokken organisaties te zijn. Mobiele telefonie was braakliggend terrein dat en masse door grote telecombedrijven ontgonnen werd en consumenten kregen snel genoeg door dat een mobieltje toch wel handig was. Noodzakelijke reorganisatie- en efficiency-slagen hebben de bankenwereld doen digitaliseren en de klant ging mee, enerzijds vanwege het afnemend aantal filialen maar ook mede dankzij het groeiende gebruiksgemak. Volgens mij is dat bij een PGO niet anders. PGO’s zullen een commerciele inslag moeten hebben, willen ze succesvol zijn. Stellen dat er voor PGO’s geen verdienmodel is, is het zelfde als de handdoek in de ring gooien. Visie was bij de meeste grote innovaties niet genoeg voor succes. Het is daarom relevant om te bedenken welke factoren zullen bepalen of een PGO een commercieel succes wordt.
Alternatieve geldbronnen
Zoals besproken zal voor individuele PGO’s de subsidiepot niet kostendekkend zijn. Recent sprak ik met een aantal aanbieders van PGO’s over plannen en mogelijkheden van financiering. Hieronder volgen enkele voorbeelden van constructies die bedacht (zouden kunnen) worden.
Chatservice
PGO’s kunnen hun diensten tegen vergoeding aanbieden aan de zorgverleners. Er zijn diverse routes bedacht. De zorgverleners betalen de PGO’s bijvoorbeeld voor toegang tot de mogelijkheid om met patiënten berichten uit te wisselen. Kosten worden per instelling, per zorgverlener of per patiënt gedeclareerd. Dit brengt een knelpunt van PGO’s aan het licht. Waar MedMij met de BGZ voorziet in uniforme uitwisseling van medische gegevens, is er nog geen standaard voor berichtenuitwisseling met de patiënt. Er zijn bij mijn weten ook nog geen plannen voor een dergelijke standaard. De consequentie is dat zorgverleners in zee kunnen gaan met slechts één enkel PGO waarna de patiënt simpelweg geen keuze meer heeft. Het is voor zorgverleners immers ondoenlijk om dagelijks in te loggen op de websites van 15 PGO’s om berichten uit te wisselen met de patiënt. Gezien de vooralsnog redelijk sterke monopoliepositie van regionale ziekenhuizen, zal dit er ongetwijfeld toe leiden dat de keuzevrijheid fictief blijft en de organische ontwikkeling en groei van PGO’s geremd wordt. De oplossing is simpel: zorg dat MedMij 2.0 ook een chatstandaard bevat, zodat naast de medische gegevens het berichtenverkeer ook geen belemmering meer zal zijn voor keuzevrijheid van de patiënt. Natuurlijk moet het berichtenverkeer dan ook geïntegreerd zijn in het werkproces in het de EPD’s.
Webshop
PGO’s kunnen als – betaald – platform dienen voor derde partijen zoals leveranciers van – al dan niet medische – hulpmiddelen of diensten. Dit kan tot toename van gebruiksgemak leiden, zeker als er een koppeling kan worden gemaakt tussen de gezondheid of ziekte van de gebruiker en bepaalde producten van een leverancier. Dit is waar dit blog weer recht doet aan zijn naam. Webshops zijn bijvoorbeeld redelijk goed in staat om met behulp van machine learning technieken de gebruikers van aanbevelingen te voorzien op basis van surfgedrag en eerdere aankopen. PGO’s kunnen deze kunst prima afkijken en implementeren. Op basis van het dossier en verder gebruik van het PGO kan bij openen van de in het PGO geïntegreerde webshop-app al voorspeld worden wat de patiënt nodig heeft en suggesties voor aanschaf worden gedaan.
Online apotheek
PGO’s zouden als betaalde intermediair kunnen opereren tussen de zorgverlener en de apotheek. Hier moeten nog wel juridische en digitale hobbels worden genomen. Op dit moment kan alleen een vooraankondiging van een medisch recept digitaal naar een apotheek worden verzonden via het landelijk schakelpunt (LSP). In principe moet de patiënt vervolgens nog een door de arts getekend recept laten zien, voordat de apotheek medicatie kan verstrekken. Op dit moment worden door lokale apotheken en zorgverleners convenanten gesloten waarin wordt afgesproken dat de vooraankondiging voldoende is voor verstrekken van medicatie, zodat het fysieke recept niet meer nodig is. Dit zijn dus regionaal geïmplementeerde omwegen, die mij niet praktisch lijken voor landelijk opererende PGO’s, omdat langs deze route iedere zorgverlener en iedere apotheek met ieder PGO een convenant zou moeten sluiten in Nederland. Het is beter om digitale verzending van recepten goed te regelen en ervoor te zorgen dat de PGO’s hiervoor als tussenpersoon kunnen dienen. Waarschijnlijk moet dan nog wel onderzocht worden wat de neveneffecten zijn van zo’n constructie. Zo moet bijvoorbeeld voorkomen worden dat patiënten met één recept meerdere malen medicatie bestellen.
Zorginnovatie
Het PGO kan dienen als coördinerend medium voor complexe multidisciplinaire zorgpaden. Dit wordt op dit moment door PGO’s geïmplementeerd voor bijvoorbeeld zorg rondom chronische pijn. De patiënt heeft alle relevantie informatie rondom zijn zorgtraject bij elkaar en communiceert waar nodig met de verschillende zorgverleners. Face-to-face contacten zijn minder nodig en alle betrokken zorgverleners zijn op de hoogte van alle relevante aspecten van de ziekte van de patiënt. De inzet is, dat zorg hierdoor goedkoper kan worden aangeboden door verhoogde efficiency en minder dubbel werk. Het verdienmodel voor de PGO’s is hier gebaseerd op het model van shared savings. Dit soort constructies zijn natuurlijk alleen mogelijk nadat hier afspraken over zijn gemaakt met (lokale) zorgverleners en de verzekeraars. Het zal in eerste instantie ondoenlijk zijn om de patiënt vrije PGO-keuze te laten houden als deze gebruik moet maken van zo’n zorgpad. Toch kan ik me voorstellen dat de PGO’s in samenwerking met landelijke georganiseerde (koepels van) zorgaanbieders wel degelijk concurrerende implementaties van dit soort zorgpaden zouden moeten kunnen opzetten, als tenminste aan de andere voorwaarden, zoals gestandaardiseerd berichtenverkeer, is voldaan. Overigens staat of valt het succes niet alleen bij gebruiksgemak voor de patiënt, maar ook bij gebruiksgemak voor de zorgverleners. Het zal een uitdaging zijn deze paden soepel te integreren in de EPD’s.
Digitaal ziekenhuis
PGO’s kunnen contracten afsluiten met zorgaanbieders die op basis van de gegevens die beschikbaar zijn in het PGO een conclusie kunnen trekken en een behandeling kunnen aanbieden. Dit zouden bijvoorbeeld leefstijlcoaches kunnen zijn in het kade van cardiovasculair risicomanagement maar ook dermatologen, al dan niet met behulp van deep learning algoritmes die dermatomogische ziekten op basis van een door de patiënt gemaakte foto kunnen diagnosticeren. Als PGO’s de mogelijkheid bieden om vragenlijsten te laten invullen, dan kan die extra informatie ook worden gebruikt voor conclusies en beleid van de zorgaanbieders. Het ligt voor de hand om machine learning technieken te gebruiken om patiënten uiteindelijk aan de juiste zorgverleners te koppelen. Je kan zelfs bedenken dat je een zorgmarkt creëert op de PGO waarbij de patiënt een keuze kan maken uit verschillende zorgaanbieders, bijvoorbeeld op basis van Zorgkaart.
Toeters en bellen?
Los van de zaken die direct geld op zouden kunnen leveren, is het natuurlijk ook belangrijk dat PGO’s zo veel mogelijk gebruikers krijgen. Er moeten daarom ook voor de patiënt duidelijke voordelen zijn om een PGO te gebruiken. In de onderlinge concurrentiestrijd zullen PGO’s daarnaast maximaal moeten inzetten op gebruiksgemak. Hieronder volgen enkele mogelijkheden voor PGO’s die het PGO aantrekkelijker kunnen maken.
Chatgroepen
Eerder werd gesproken over de chatfunctie binnen een PGO. Sommige PGO’s zijn bezig met het opzetten van een chatfunctie, waarbij ook groepsgesprekken mogelijk zijn met groepen zorgverleners, zoals we dat ook kennen van OZO-Verbindzorg, maar dan geïntegreerd in het PGO. Gezien het succes van OZO-Verbindzorg, lijkt dit een waardevolle aanvulling op de functionaliteiten van een PGO. Ik kan me voorstellen dat zulke chatgroepen niet naar believen door de patiënt zouden moeten worden aangemaakt. Er zal enige vorm van regie moeten plaatsvinden om onnodige communicatie te voorkomen. Het eerdergenoemde multidisciplinair zorgpad is bijvoorbeeld een plek waar deze vorm van communicatie wordt onderzocht.
Thuismetingen
Als PGO’s een onderdeel gaan vormen van de communicatie op afstand tussen de zorgverlener en de patiënt, dan is het cruciaal dat de patiënt in staat wordt gesteld om de informatie die hij of zij zelf vergaart, zoals glucosemetingen, gewicht, peak flow of bloeddruk, rechtstreeks digitaal vanuit de thuismeetapparatuur in het PGO moet kunnen worden gedocumenteerd en dat die metingen ook discreet naar de zorgverlener kunnen worden gecommuniceerd. Als van de zorgverlener wordt verwacht dat de metingen handmatig in het EPD worden gedocumenteerd, dan is de vrees van artsen voor toename van administratielast terecht en de kans op medewerking beduidend kleiner. De tijd die het kost om dit soort koppelingen te implementeren moet niet onderschat worden. Het valt bovendien niet mee de geproduceerde data in een mooi vloeiend werkproces in het EPD te gieten. Ook hier is dus een rol voor EPD-leveranciers.
Speld in de hooiberg
Medische statusvoering verloopt altijd volgens een vast documentatiemodel, vaak beginnend met reden van komst en eindigend met conclusie en beleid. Veel PGO’s hebben de medische informatie niet volgens dit klassieke medische documentatiemodel gevisualiseerd maar aan de hand van de hoofdklacht van de patiënt. Zo zou een hoofdstukje ‘hoge bloeddruk’ bijvoorbeeld de laatste bloeddrukmetingen, nierfunctie, gewicht en bloeddrukmedicatie van patiënt kunnen visualiseren. Dit komt voort uit de visie dat patiënten minder goed in staat zijn om de complexe structuur van medische documentatie te kunnen doorgronden terwijl ze veel beter de voor hun relevante informatie op waarde kunnen schatten als deze gebundeld wordt aangereikt. Omdat ‘de patiënt’ eigenlijk niet bestaat – net zo min als ‘de arts’ trouwens – zouden patiënten uit verschillende visualisaties moeten kunnen kiezen, aangepast aan digitale- of gezondheidsvaardigheden. Het ligt voor de hand dat vaardige patiënten behoefte hebben aan meer informatie.
Digitale adviezen
De data in een PGO kan gebruikt worden voor het genereren van medische adviezen. Boven noemde ik al de mogelijkheid om vragenlijsten te laten invullen. Samen met de bestaande gegevens kan op basis van machine learning algoritmen de kans op bepaalde aandoeningen worden berekend. De voorspellingen kunnen tegenwoordig op het mobieltje van de patiënt uitgevoerd worden zodat de medische gegevens niet noodzakelijk hoeven te worden verzonden naar een andere partij. Mensen kunnen zo bijvoorbeeld gewaarschuwd worden voor risico’s die ze lopen op bepaalde aandoeningen. Deze technieken kennen ook een keerzijde. De patiënt krijgt veel informatie voorgeschoteld en de vraag is of hij of zij wel altijd weet wat een verstandige volgende stap is. Daarnaast kan op deze manier veel onrust worden veroorzaakt. Het zal daarom de kunst zijn om deze informatie op de juiste manier te doseren en te voorzien van veilige adviezen en achtergrondinformatie. Het is voorstelbaar dat ook hierbij rekening wordt gehouden met de gezondheidsvaardigheden van de patiënt. In andere sectoren wordt wel een inschatting verkregen van de vaardigheden van de klant voordat wordt toegestaan dat de klant hoger risico loopt. Bij een beleggingsbank bijvoorbeeld moeten klanten vaak een aantal kennisvragen correct beantwoorden voordat zij in risicovolle producten mogen handelen. Misschien moet zo’n soort ‘examen’ ook in PGO’s worden afgenomen om de kans op een verkeerde interpretatie door de patiënt te verkleinen.
Koudwatervrees
Er is bij veel artsen weerstand tegen het delen van het dossier met de patiënt. De uitspraken van de door Investico geïnterviewde artsen waren exemplarisch voor deze weerstand. Artsen zijn vooral bang dat ze veel tijd kwijt zullen zijn aan het uitleggen van licht afwijkende niet relevante uitslagen die nu ineens door de patiënt kunnen worden ingezien. Die vrees herken ik ook bij mijn collega’s. Iedere casus waarbij de beschikbaarheid van informatie voor de patiënt ongemak opleverde blijft permanent in het geheugen gegrift van de klassiek georiënteerde arts. Toch worden verreweg de meeste uitslagen in ons ziekenhuis zonder grote problemen met de patiënt gedeeld. Bovendien ben ik nauwelijks extra tijd kwijt aan de vragen die ontstaan door de medische gegevens die beschikbaar zijn op ons patiëntenportaal. Ik vrees alleen dat veel artsen zijn opgeleid met het beeld dat gedeeltelijke onwetendheid van de patiënt een deugd is. De opleiding van de arts moet dus meer doordrenkt worden met de notie dat de patiënt in principe alle informatie heeft, die de dokter ook heeft. Overigens vind ik dat we nu nog tekort schieten als het gaat om uitleg van de gegevens die op het patiënten portaal te zien zijn. Saltro heeft een mooie stap gemaakt door alle laboratoriumuitslagen fraai weer te geven met referentiewaarden en van een uitleg te voorzien op hun portaal. Een herkenbare categorisering van de gegevens voor de patiënt binnen een PGO met eventueel een geautomatiseerde korte uitleg zou uiteindelijk ook voor de dokter wel eens tot grotere efficiency kunnen leiden. Het blijft evenwel cruciaal, dat we goed blijven kijken naar de werkprocessen van de zorgverleners. Administratielast is een belangrijke oorzaak voor de schrikbarende toename van burn-out in de Verenigde Staten onder zorgverleners. De impact van de beweging ‘Ontregel de Zorg’ toont aan dat dit in Nederland ook een aandachtspunt is. Dat betekent dat acceptatie van PGO’s staat of valt bij een goede implementatie van alle raakvlakken in de EPD’s. Zonder EPD-leveranciers lukt dit dus niet.
Geen digitaal ziekenhuis zonder patiënten
Het PGO is geen doel op zich. Inmiddels is ook tot de politiek doorgedrongen dat preventie uiteindelijk tot kostenreductie leidt. Het is de verwachting dat preventie binnenkort bij het inkoopbeleid van de zorgverzekeraars een grotere rol zal spelen. Een belangrijke drijfveer voor PGO’s is de overtuiging dat het beschikken over het medisch dossier leidt tot grotere patiëntenparticipatie en daarmee tot meer inzicht en betere preventie van ziekte-episodes. Daarnaast is de beschikbaarheid van informatie voor alle zorgverleners een belangrijke drijfveer. Een andere reden is de maatschappelijke roep om transparantie waarbij het beschikken over de medische gegevens het summum hiervan zou moeten zijn. Mede hierom is er vanuit de patiëntenfederatie een lang gekoesterde wens om te beschikken over het eigen medische dossier. PGO’s zijn ook bruikbare platforms voor eerdergenoemde zorginnovatie zoals multidisciplinaire zorgpaden. PGO’s bieden ten slotte ook een mogelijkheid om de concurrentie aan te gaan met de ‘klassieke’ zorgaanbieders, zoals de ziekenhuizen en gevestigde huisartsen.
De grote vraag blijft evenwel hoeveel patiënten zich uiteindelijk zullen laten verleiden om met een PGO aan de slag te gaan. Gezien het belang en de mogelijkheden verwacht ik dat uiteindelijk de meeste patienten een PGO zullen nemen. Het zal alleen even duren. Er groeit een generatie mensen op met grotere digitale vaardigheden. Deze mensen zijn alleen meestal nog niet ziek. Oudere mensen hebben vaak toch iets meer moeite met techniek. De klassieke acceptatiecurve – met innovators, early adaptors, early majority, etc. – zal dus uitrekken over vele jaren. Misschien wel langer dan een decennium. En als de patiëntenmassa met een PGO aanzwelt, dan zullen de artsen vanzelf – moeten – volgen, op zijn laatst als ze zien dat hun productie anders afneemt. Het zorglandschap zou er tegen die tijd wel eens heel anders uit kunnen zien.
Als een PGO-maker in staat is om alle in dit artikel genoemde technieken en modellen goed te implementeren, dan moet daar een markt voor zijn. Het hangt dus ook voor een belangrijk deel af van de ontwikkel- en implementatiekracht van de PGO’s, maar ook van de integratiesnelheid binnen de EPD’s. Als de acceptatie nog een decennium duurt, dan betekent dat, dat PGO’s een lange adem moeten hebben. De kans is dus groot dat succesvolle PGO’s uiteindelijk uit de hoek van de gevestigde orde komen. Dat neemt niet weg dat er nu ook succesvolle lokale projecten mogelijk zijn met hierop toegespitste PGO’s.
Data, data, data!
Tenslotte is het in het AVG-tijdperk natuurlijk de vraag wat er allemaal met de medische gegevens van de patiënt mag gebeuren, zodra deze in het PGO zitten. Data is immers het nieuwe goud. Op zich kan de patiënt de data in de PGO-app laten met back-up in de mobiele cloud. Waarschijnlijker is dat de een centrale server van de PGO-aanbieder de gegevens beheert, natuurlijk AVG-compliant. Het voordeel is dat – met toestemming van patiënt – de data dan kan worden gebruikt om de gebruikservaring van het PGO te verbeteren en daar worden patiënt en zorgverlener uiteindelijk toch beter van. Natuurlijk moet je afwachten hoeveel gebruikers dit daadwerkelijk toestaan. Medische gegevens worden immers als zeer gevoelig en persoonlijk beschouwd. Mocht een goed deel van de patiënten hiermee instemmen, dan kunnen de eerder genoemde voorbeelden van machine learning snel worden gerealiseerd. Uiteindelijk worden de mogelijkheden van artificiële intelligentie in PGO’s alleen beperkt door de fantasie en de beschikbaarheid van datascientists.
Conclusie
Het abstracte karakter van het begrip PGO maakt dat het voor buitenstaanders niet makkelijk is om nut en noodzaak te herkennen. Nadere bestudering leert dat PGO’s veel potentiële verdienmodellen mogelijk maken terwijl zowel de patiënt als de zorgverlener baat kunnen hebben van het gebruik. Kunstmatige intelligentie zoals machine learning kan worden ingezet om de gebruikservaring van PGO’s te optimaliseren en om de zorg efficiënter te maken. Het is voor PGO’s cruciaal dat ze snel de juiste combinatie van functionaliteiten ontwikkelen.
De afsprakenset MedMij maakt de PGO’s mogelijk en legt tegelijk een basis voor het digitaal uitwisselen van medische gegevens tussen zorgverleners. Het is noodzakelijk dat deze afsprakenset op zijn minst wordt uitgebreid met een standaard voor berichtenuitwisseling om de vrije PGO-keuze voor de patiënt te veilig te stellen. Er moet ook voldoende aandacht worden besteed aan soepele werkprocessen van de zorgprofessionals daar waar interactie met de PGO’s plaatsvindt. Hier ligt een belangrijke rol voor EPD-leveranciers. Als aan deze voorwaarden voldaan wordt, dan zullen de PGO’s geleidelijk een belangrijke, misschien zelfs centrale plek in het zorglandschap krijgen.